Wednesday 30 May 2012

Bij bewustzijn


Terwijl ze daar lag, haar hoofd ingeklemd zodat ze het niet bewegen kon, keek ze met wijd open ogen naar het plafond. Althans ze dacht dat ze lag te kijken naar een plafond. Het was niet meer dan een waas voor haar ogen nog. Naast haar ergens ver weg nog, klonk een constant gepiep. Ze wilde slikken maar dat werd bemoeilijkt door iets. Er zat iets in haar keel. Was het een slangetje? Ze kon ook al niet ademhalen door haar neus, merkte ze. Daar zat ook al iets in. Ook een slangetje? Waar was ze in vredesnaam? Wat was dat akelige gepiep? En dat kleine beetje dat ze door haar andere, vrije neusgat kon ademen, ruiken, wat voor geur rook ze daarmee? Wat voor vreemde lucht was dat? Waarom kon ze haar hoofd niet bewegen? Of slikken?

Hoorde ze nu stemmen? Vaag gemompel drong tot haar door. Er verscheen een hoofd boven haar gezichtsveld. Iemand scheen met een irritant fel lampje in haar ogen. Weer gemompel tegen een onzichtbaar iemand wat ze niet kon verstaan. Kon ze nu haar hoofd maar bewegen, of verstaan wat er gezegd werd. Het hoofd verdween en kwam weer terug. Hij leek het nu tegen haar te hebben. Ze had geen idee wat hij zei. Haar hoofd leek wel uit watten te bestaan. Zijn handen betasten haar hoofd, tenminste dat dacht ze. Ze voelde het niet, wat haar weer zorgen baarde, maar ze zag zijn handen richting haar hoofd verdwijnen. Zijn hoofd schudde met een frons tussen zijn wenkbrauwen heen en weer. Als ze er over na dacht: Ze voelde eigenlijk helemaal niks. Behalve dan dat ze zich vaag bewust was van een rot gevoel in haar keel. Het hoofd van de man zat vast aan een witte jas. Dus toch een ziekenhuis? Maar hoe dan? En waarom dan? Ze wilde het vragen maar ze had geen idee hoe ze dat moest doen. Ze lag daar maar en kon niets van wat ze zou willen.

Ze moest geslapen hebben want toen ze zich weer bewust werd van het gepiep en haar omgeving was het donker. Het hoofd met de witte jas was weg, en ze hoorde ook geen gemompel meer. Het was nog steeds niet mogelijk ook maar iets te bewegen. Het enige wat bewoog was, dacht ze, haar grote teen. Ze kreeg jeuk in haar neus en wilde niezen maar zelfs dat lukte niet. Ineens hoorde ze een langdurig gepiep naast haar. Ze schrok ervan. Wat had ze gedaan? Niks toch? Ze wilde alleen maar even niezen! Haastige voetstappen renden over de gang. Het licht in haar kamer floepte aan, stemmen klonken, haast schreeuwend, tegen elkaar. Het hoofd van de man verscheen weer boven haar gezicht. Hij zei weer wat tegen haar. Dit keer hoorde ze alleen maar de woorden: ‘Blijf’ en ‘niet’ en toen hij zich omdraaide naar, ja dat wist ze dus niet, hoorde ze hem gehaast roepen: ‘opereren’. Hij zou het toch niet over haar hebben? Ze wiebelde weer met haar grote teen. Maar hij zag het niet.

Even later reed ze met bed en al door een gang. Aan weerszijden van haar bed renden mensen. Iemand hield haar hand vast. Wie was dat? Ze wilde haar hoofd draaien maar dat ging niet. Weer hoorde ze iemand roepen, duidelijker dit keer: ‘Ze gaat toch niet dood?’ Ze rilde even, die stem, ze moest die stem kennen. Maar waarvan moest ze die kennen? Kon ze nu haar hoofd maar draaien. De man van de witte jas, die dus een arts moest zijn, liep aan de andere kant van haar bed. Hij keek haar aan, voelde in haar nek, was het haar nek? ‘Wacht even’, riep hij en het bed hield stil. Hij deed iets bij haar hoofd terwijl hij tegen de man aan de andere kant van het bed zei: ‘Ze gaat zo naar de operatiekamer. We weten niet hoe het daar zal gaan. Als je nog wat wil zeggen, zou ik het nu doen, als ik u was. U heeft niet lang de tijd, we hebben haast. We geven u even wat privacy.’ Wat gek, dacht ze, dat ik ineens alles weer hoorde. Ze werd langzaam wakker zeker en natuurlijk beter. En zij wisten het niet. Ze moest het ze vertellen, als dat rottige slangetje maar niet in de weg zat. Ze moest zuinig met haar zinnen zijn, want veel tijd had ze niet, ze zouden haar zo onder het mes leggen. Het was niet nodig. Ze werd beter! Ze zag de arts weg lopen en de andere man boog zich over haar heen. Ze herkende hem. Wat zag hij eruit zeg! Hij had een hechting in zijn wenkbrauw en een blauwe plek op zijn wang. ‘Wat is er met je gebeurd?’, wilde ze vragen. Maar er kwam geen stom woord over haar lippen. Ze probeerde het nog eens maar helemaal niets. Ze bewoog haar grote teen nog maar eens. Hij zag het niet. ‘Mark’, wilde ze roepen, ‘Mark, help me’. Hij huilde en keek haar met betraande ogen aan. ‘Het is mijn schuld’, huilde hij. ‘Als ik niet gedronken had, en naar je geluisterd had toen jij zei dat jij wel zou rijden. Waarom luister ik nou nooit naar je? Sophie, het spijt me zo. Ik had nooit moeten rijden met zoveel drank ik mijn stomme lijf. Het ongeluk, Sophie, wat ik veroorzaakt heb, er zijn 2 kinderen gestorven en hun moeder, en nu jij… ‘ Hij hield op met praten en snikte. Zijn hoofd legde hij op haar borst en het enige wat ze kon denken was: Stommerd, stomme stommerd. Ze zag het ongeluk weer voor me. De ruzie daarvoor. Hoe ze zijn sleutels wilde afpakken. Hoe hij haar een mep wilde verkopen, ze weg dook en hij haar de auto in duwde en vervolgens met zijn dronken kop de weg op scheurde. Ze had niet eens de kans gehad haar gordel om te doen. Ze had doodsangsten uitgestaan. Hij had zitten razen en tieren op haar, op het overige verkeer en toen hij bij die kruising kwam… Ze zag het weer voor zich. Die auto, de vrouw met twee kleine kinderen, hij botste er frontaal tegen aan. Zij knalde op het dashboard en vloog door de voorruit. Hij had een airbag gehad. Zij niet.

Verpleegkundigen kwamen haar halen en trokken hem weg. Ze hoorde hem nog smeken en huilen. Het kon haar allemaal niet meer schelen. Door hem lag ze hier. De arts boog zich over haar heen. Ze wilde weer wat zeggen, dat het wel goed kwam, ze wiebelde met haar grote teen. Het mocht niet baten. ‘Is er genoeg narcose toegediend’? hoorde ze de arts vragen. Op het bevestigende antwoord begon hij uit te leggen wat hij het eerst ging doen. En ze hoorde alles! Ze was niet onder narcose. Ze hoorde het. Ze wilde gillen, schreeuwen, huilen. Wat dan ook, maar niets hielp. De arts maakte haar borstkast open met een akelig gekraak en gescheur. Ze gilde het uit, dacht ze, maar het was zonder stem. De pijn was ondraaglijk. Val flauw, dacht ze, val flauw in godsnaam. Maar ze viel niet flauw. Ze lag daar en voelde alles. Van het repareren van het lek in haar lijf, tot het hechten en dicht branden van kapotte ‘onderdelen’. Iemand anders was bezig haar been in het gips te zetten. Een ander haar nekwervels recht te zetten. Ze dacht dat ze gek werd van de pijn. ‘Haar hersenactiviteit is wel enorm hoog, alarmerend hoog.’ Zo zei er iemand. ‘Haar pols is ook vreselijk hoog.’zei een ander. Maar bedacht nou niemand dat ze wakker was? Het hoofd van de arts keek haar aan. Door een waas van tranen zag ze hem en zij, dacht ze, knipperde met haar ogen. ‘Mijn God’, riep hij, ‘Ze is wakker!’ Het ‘hoe is het mogelijk’ en ‘och en wee’ was niet van de lucht maar ondertussen kon ze niet meer. En eindelijk, eindelijk bezweek ze.

De lucht was blauw, de zon scheen. Vogels zongen. Het was een prachtige lentedag. De arts liep met grote passen het gebouw uit en begaf zich naar een bankje in de zon. Daar ging hij zitten naast een jonge vrouw in een rolstoel. Hij raakte haar aan. Langzaam draaide ze haar hoofd om. Ze glimlachte naar hem. ‘Hoe gaat het vandaag, Sophie?’ vroeg hij. Ze glimlachte nog steeds en keek langs hem heen. Ze keek niet echt naar hem wist hij. Sinds de operatie was ze min of meer een kasplantje ook al kon ze zelfstandig ademen en met hulp eten. Praten kon ze niet meer en blijk van herkenning of begrip had hij nooit gezien. Voor de operatie niet en erna ook niet. Hij was altijd voor haar blijven zorgen, noem het schuldgevoel, noem het medelijden, maar hij noemde het plichtsbesef en ja misschien zelfs genegenheid die hij voor haar was gaan voelen.
‘Ik vind het zo erg Sophie’, mompelde hij. Zijn ogen vulden zich met tranen. Door een waas keek hij haar aan en zag tot zijn verbazing dat ook haar ogen zich met tranen vulden.

© KH

1 comment:

klaproos said...

... kan me voorstellen dat het schuldgevoel zwaar op hem valt,
loslaten is voor hem ook wel een item....

mooi geschreven kati