Terwijl
ze daar lag, haar hoofd ingeklemd zodat ze het niet bewegen kon, keek ze met
wijd open ogen naar het plafond. Althans ze dacht dat ze lag te kijken naar een
plafond. Het was niet meer dan een waas voor haar ogen nog. Naast haar ergens
ver weg nog, klonk een constant gepiep. Ze wilde slikken maar dat werd
bemoeilijkt door iets. Er zat iets in haar keel. Was het een slangetje? Ze kon
ook al niet ademhalen door haar neus, merkte ze. Daar zat ook al iets in. Ook
een slangetje? Waar was ze in vredesnaam? Wat was dat akelige gepiep? En dat
kleine beetje dat ze door haar andere, vrije neusgat kon ademen, ruiken, wat
voor geur rook ze daarmee? Wat voor vreemde lucht was dat? Waarom kon ze haar
hoofd niet bewegen? Of slikken?
Hoorde
ze nu stemmen? Vaag gemompel drong tot haar door. Er verscheen een hoofd boven
haar gezichtsveld. Iemand scheen met een irritant fel lampje in haar ogen. Weer
gemompel tegen een onzichtbaar iemand wat ze niet kon verstaan. Kon ze nu haar
hoofd maar bewegen, of verstaan wat er gezegd werd. Het hoofd verdween en kwam
weer terug. Hij leek het nu tegen haar te hebben. Ze had geen idee wat hij zei.
Haar hoofd leek wel uit watten te bestaan. Zijn handen betasten haar hoofd,
tenminste dat dacht ze. Ze voelde het niet, wat haar weer zorgen baarde, maar
ze zag zijn handen richting haar hoofd verdwijnen. Zijn hoofd schudde met een
frons tussen zijn wenkbrauwen heen en weer. Als ze er over na dacht: Ze voelde
eigenlijk helemaal niks. Behalve dan dat ze zich vaag bewust was van een rot
gevoel in haar keel. Het hoofd van de man zat vast aan een witte jas. Dus toch
een ziekenhuis? Maar hoe dan? En waarom dan? Ze wilde het vragen maar ze had geen
idee hoe ze dat moest doen. Ze lag daar maar en kon niets van wat ze zou
willen.
Ze
moest geslapen hebben want toen ze zich weer bewust werd van het gepiep en haar
omgeving was het donker. Het hoofd met de witte jas was weg, en ze hoorde ook
geen gemompel meer. Het was nog steeds niet mogelijk ook maar iets te bewegen.
Het enige wat bewoog was, dacht ze, haar grote teen. Ze kreeg jeuk in haar neus
en wilde niezen maar zelfs dat lukte niet. Ineens hoorde ze een langdurig
gepiep naast haar. Ze schrok ervan. Wat had ze gedaan? Niks toch? Ze wilde
alleen maar even niezen! Haastige voetstappen renden over de gang. Het licht in
haar kamer floepte aan, stemmen klonken, haast schreeuwend, tegen elkaar. Het
hoofd van de man verscheen weer boven haar gezicht. Hij zei weer wat tegen
haar. Dit keer hoorde ze alleen maar de woorden: ‘Blijf’ en ‘niet’ en toen hij
zich omdraaide naar, ja dat wist ze dus niet, hoorde ze hem gehaast roepen: ‘opereren’.
Hij zou het toch niet over haar hebben? Ze wiebelde weer met haar grote teen.
Maar hij zag het niet.
Even
later reed ze met bed en al door een gang. Aan weerszijden van haar bed renden
mensen. Iemand hield haar hand vast. Wie was dat? Ze wilde haar hoofd draaien
maar dat ging niet. Weer hoorde ze iemand roepen, duidelijker dit keer: ‘Ze
gaat toch niet dood?’ Ze rilde even, die stem, ze moest die stem kennen. Maar
waarvan moest ze die kennen? Kon ze nu haar hoofd maar draaien. De man van de
witte jas, die dus een arts moest zijn, liep aan de andere kant van haar bed.
Hij keek haar aan, voelde in haar nek, was het haar nek? ‘Wacht even’, riep hij
en het bed hield stil. Hij deed iets bij haar hoofd terwijl hij tegen de man
aan de andere kant van het bed zei: ‘Ze gaat zo naar de operatiekamer. We weten
niet hoe het daar zal gaan. Als je nog wat wil zeggen, zou ik het nu doen, als
ik u was. U heeft niet lang de tijd, we hebben haast. We geven u even wat
privacy.’ Wat gek, dacht ze, dat ik ineens alles weer hoorde. Ze werd langzaam
wakker zeker en natuurlijk beter. En zij wisten het niet. Ze moest het ze
vertellen, als dat rottige slangetje maar niet in de weg zat. Ze moest zuinig
met haar zinnen zijn, want veel tijd had ze niet, ze zouden haar zo onder het
mes leggen. Het was niet nodig. Ze werd beter! Ze zag de arts weg lopen en de
andere man boog zich over haar heen. Ze herkende hem. Wat zag hij eruit zeg!
Hij had een hechting in zijn wenkbrauw en een blauwe plek op zijn wang. ‘Wat is
er met je gebeurd?’, wilde ze vragen. Maar er kwam geen stom woord over haar
lippen. Ze probeerde het nog eens maar helemaal niets. Ze bewoog haar grote
teen nog maar eens. Hij zag het niet. ‘Mark’, wilde ze roepen, ‘Mark, help me’.
Hij huilde en keek haar met betraande ogen aan. ‘Het is mijn schuld’, huilde
hij. ‘Als ik niet gedronken had, en naar je geluisterd had toen jij zei dat jij
wel zou rijden. Waarom luister ik nou nooit naar je? Sophie, het spijt me zo.
Ik had nooit moeten rijden met zoveel drank ik mijn stomme lijf. Het ongeluk,
Sophie, wat ik veroorzaakt heb, er zijn 2 kinderen gestorven en hun moeder, en
nu jij… ‘ Hij hield op met praten en snikte. Zijn hoofd legde hij op haar borst
en het enige wat ze kon denken was: Stommerd, stomme stommerd. Ze zag het
ongeluk weer voor me. De ruzie daarvoor. Hoe ze zijn sleutels wilde afpakken.
Hoe hij haar een mep wilde verkopen, ze weg dook en hij haar de auto in duwde
en vervolgens met zijn dronken kop de weg op scheurde. Ze had niet eens de kans
gehad haar gordel om te doen. Ze had doodsangsten uitgestaan. Hij had zitten
razen en tieren op haar, op het overige verkeer en toen hij bij die kruising
kwam… Ze zag het weer voor zich. Die auto, de vrouw met twee kleine kinderen,
hij botste er frontaal tegen aan. Zij knalde op het dashboard en vloog door de
voorruit. Hij had een airbag gehad. Zij niet.
Verpleegkundigen
kwamen haar halen en trokken hem weg. Ze hoorde hem nog smeken en huilen. Het
kon haar allemaal niet meer schelen. Door hem lag ze hier. De arts boog zich
over haar heen. Ze wilde weer wat zeggen, dat het wel goed kwam, ze wiebelde
met haar grote teen. Het mocht niet baten. ‘Is er genoeg narcose toegediend’?
hoorde ze de arts vragen. Op het bevestigende antwoord begon hij uit te leggen
wat hij het eerst ging doen. En ze hoorde alles! Ze was niet onder narcose. Ze
hoorde het. Ze wilde gillen, schreeuwen, huilen. Wat dan ook, maar niets hielp.
De arts maakte haar borstkast open met een akelig gekraak en gescheur. Ze gilde
het uit, dacht ze, maar het was zonder stem. De pijn was ondraaglijk. Val
flauw, dacht ze, val flauw in godsnaam. Maar ze viel niet flauw. Ze lag daar en
voelde alles. Van het repareren van het lek in haar lijf, tot het hechten en
dicht branden van kapotte ‘onderdelen’. Iemand anders was bezig haar been in
het gips te zetten. Een ander haar nekwervels recht te zetten. Ze dacht dat ze
gek werd van de pijn. ‘Haar hersenactiviteit is wel enorm hoog, alarmerend
hoog.’ Zo zei er iemand. ‘Haar pols is ook vreselijk hoog.’zei een ander. Maar
bedacht nou niemand dat ze wakker was? Het hoofd van de arts keek haar aan.
Door een waas van tranen zag ze hem en zij, dacht ze, knipperde met haar ogen. ‘Mijn
God’, riep hij, ‘Ze is wakker!’ Het ‘hoe is het mogelijk’ en ‘och en wee’ was
niet van de lucht maar ondertussen kon ze niet meer. En eindelijk, eindelijk
bezweek ze.
De
lucht was blauw, de zon scheen. Vogels zongen. Het was een prachtige lentedag. De
arts liep met grote passen het gebouw uit en begaf zich naar een bankje in de
zon. Daar ging hij zitten naast een jonge vrouw in een rolstoel. Hij raakte
haar aan. Langzaam draaide ze haar hoofd om. Ze glimlachte naar hem. ‘Hoe gaat
het vandaag, Sophie?’ vroeg hij. Ze glimlachte nog steeds en keek langs hem
heen. Ze keek niet echt naar hem wist hij. Sinds de operatie was ze min of meer
een kasplantje ook al kon ze zelfstandig ademen en met hulp eten. Praten kon ze
niet meer en blijk van herkenning of begrip had hij nooit gezien. Voor de
operatie niet en erna ook niet. Hij was altijd voor haar blijven zorgen, noem
het schuldgevoel, noem het medelijden, maar hij noemde het plichtsbesef en ja
misschien zelfs genegenheid die hij voor haar was gaan voelen.
‘Ik vind het zo erg Sophie’, mompelde hij. Zijn ogen vulden zich met tranen. Door een waas keek hij haar aan en zag tot zijn verbazing dat ook haar ogen zich met tranen vulden.
‘Ik vind het zo erg Sophie’, mompelde hij. Zijn ogen vulden zich met tranen. Door een waas keek hij haar aan en zag tot zijn verbazing dat ook haar ogen zich met tranen vulden.
© KH
1 comment:
... kan me voorstellen dat het schuldgevoel zwaar op hem valt,
loslaten is voor hem ook wel een item....
mooi geschreven kati
Post a Comment