Achteraf bekeken was het misschien helemaal niet zo’n goed idee
geweest. Maar dat was achteraf. Dat is vaak met alles zo, achteraf had je
dingen beter anders kunnen doen. Terugkijken heeft geen zin, overdoen kun je
het niet. Maar ja, hier staat ze dan. Terug kijkend op wat ze beter anders had
kunnen doen. Het bloed kleeft nog aan haar handen. Ze staat als aan de grond
genageld, verstart bijna. Ze kijkt naar haar handen. Het bloed is niet haar
eigen bloed. Ze voelt tenminste geen pijn of ongemak. Ongemak, ze grinnikt nerveus
van de gedachte aan het woord. Ze kijkt weer om zich heen. Het is geen fraai
gezicht. Meubels zijn omver gegooid zo lijkt het. Voor haar op de grond ligt
een bebloed keukenmes. ‘Niet aanraken’, dreunt het door haar hoofd. Je wilt
niet dat daar je vingerafdrukken op komen. ‘Als dit niet mijn bloed is’, denkt
ze, ‘wiens bloed is dit dan wel? Moet er dan niet iemand zijn waar dat bloed
uit komt of uit stroomt? Het is best wel veel bloed.’ Ze begint een beetje in
paniek te raken. Ze weet niet waar ze is, van wie het appartement is waar ze
zich in bevindt en wat ze moet doen. Ze dwingt zichzelf te lopen. Ze loopt naar
een kamer en stuit op de badkamer, puur toeval. ‘Toeval bestaat niet’, mompelt
ze. Ze wast haar handen zonder in de spiegel te kijken. Ze is bang voor haar
eigen spiegelbeeld, bang wat ze daarin zal aantreffen. Dwangmatig blijft ze
maar boenen, alle bloedvlekken zijn inmiddels verdwenen. Met trillende handen
pakt ze een van de donkere handdoeken die netjes op een stapel liggen. Terwijl
ze haar handen droogt kijkt ze toch in de spiegel. Een bleek gezicht met wallen
onder de ogen kijkt haar aan. Het blonde haar kleeft aan haar gezicht.
Zweetdruppels glijden naar beneden. Geen bloed. Ze slaakt een zucht van
verlichting. Langzaam leunt ze voorover. Het koude spiegelglas tegen haar
voorhoofd is een verkoeling. Als ze weer in de spiegel kijkt moet ze haar hand
voor haar mond slaan om niet in gillen uit te barsten. Achter haar steekt een
hand over de badkuip en het bloed druipt over de hand op de tegels.
Met haar hand nog steeds over haar mond draait ze zich
langzaam om. De hand hangt inderdaad over de badkuip heen. Het is een prachtige
badkuip. Zo een op sierlijke pootjes, alleen heeft diegene die daarin ligt te druipen daar nu
niets meer aan. Voorzichtig doet ze een stap dichterbij. Het is een vreselijk
gezicht. Overal zit bloed. Tegen de muur, op het bad, het lichaam. Het lichaam
zelf is onherkenbaar. Ze zou niet weten wie het is. Een donkerharige man (dat ziet
ze dan wel aangezien het slachtoffer naakt is) met messteken en halen overal
waar maar gestoken had kunnen worden. Zijn ogen zijn open maar zijn blik staat op
oneindig. Had zij dit gedaan? Nee, ze kan het zich niet voorstellen, absoluut
niet. Ze is er niet toe in staat! Ze doet een stap achteruit en verlaat de
badkamer. In de woonkamer kijkt ze rond. Dat mes ligt er nog, maar verder
alleen die omver gelopen of geduwde meubels. Kon ze zich nu maar wat
herinneren. Ze gaat naar de open keuken. In het messenblok mist uiteraard 1
mes. Maar verder lijkt alles normaal, geen kapotte dingen of zo. Ze loopt het
appartement door op zoek naar, ja naar wat eigenlijk? Naar herkenning eerder.
Woont zij hier? Wat is er gebeurd? Ze weet het niet. Haar geheugen is een groot
gapend gat zo lijkt het. In de slaapkamer hangt een foto. Ze ziet een
donkerharige man, de man in de badkuip zeker, en een roodharige vrouw innig
gearmd. Nee, dit is niet haar huis. Wat doet zij hier dan? Een jas, ze moet een
jas bij zich gehad hebben. Ze loopt terug naar de kamer en doorzoekt
voorzichtig de hele kamer en gang. Haar jas hangt aan de kapstok, ze herkent
hem. ‘Hoe kan ik dat nou ineens herkennen’, denkt ze. Ze doorzoekt de zakken en
vindt een politiebadge. Ze kijkt ernaar en ineens vallen alle stukken op hun
plek. Ze ziet zichzelf aan haar bureau zitten. Een telefoontje krijgen over een
mishandeling in huiselijke sfeer en er met haar partner op af gaan. Maar waar
is dan haar partner en waar is dan de roodharige vrouw? Waar is haar wapen en
waarom hangt haar jas aan de kapstok? En hoelang is dit alles geleden? In haar
zakken vindt ze ook haar mobieltje. Ze kijkt en ziet tientallen gemiste
oproepen. Het bureau, haar partner. Ze luistert haar voicemail af en hoort de
eerste berichten: ‘Anne-miek, wacht op versterking. Meer info gekregen over
plaats delict. ‘Anne-Miek, keer terug, nu ze Ronald hebben, keer terug!
Onmiddellijk! ‘Anne-Miek, met Ronald, kom naar de haven, ze wil
onderhandelen. Kom alleen.’
Het laatste bericht was van haar partner Ronald. Meteen
trekt ze haar jas aan. Het komt allemaal weer boven. Ronald en zij waren op de
melding huiselijk geweld af gegaan. Hier aangekomen bleek de roodharige vrouw
de donkerharige man te bedreigen. Het mes stond al op zijn keel toen ze binnen
kwamen. Ondanks dat ze met getrokken pistolen kwamen, konden ze niets
uitrichten. Ronald had voorgesteld hun wapens neer te leggen zodat zij het mes
neer zou leggen. Haar leek het geen goed idee. Maar Ronald is haar superieur,
dus moest ze doen wat hij zei. Zodra zij hun pistolen neergelegd hadden reet ze
de donkerharige man van boven tot onder open. Het bloed droop overal. Ze was
watervlug en griste voor hun neus de pistolen weg. Drukte er 1 tegen Ronald’s
hoofd en dwong haar de donkerharige man in de badkuip te leggen. In de
woonkamer kreeg ze een klap met een stomp voorwerp en vanaf die tijd weet ze
niets meer.
Ze vindt de autosleutels in de zak van haar jas en rent de trappen af. Intussen belt ze het bureau. Ze heeft al 1 fout gemaakt, niet nog 1. Zij zal eerder aankomen maar niet zonder dat ze het bureau gewaarschuwd heeft. Natuurlijk mag ze niet alleen gaan, ze gaat toch ook dat weten ze.
Als ze bij de haven aankomt weet ze al dat ze te laat is. Ze herinnert zich weer dat Ronald haar ooit vertelde dat hij een vriendin had en zijn vrouw er niet van wist, en haar vriend ook niet. De puzzelstukjes zijn in de rit hierheen op zijn plaats gevallen. Maar waarom hij instemde met een moord is haar niet duidelijk. Als ze bij de haven aan komt ziet ze het al en stromen de tranen over haar wangen. Daar ligt de vrouw van Ronald in net zo’n plas bloed als de donkerharige man.
‘Goddank, dat ze geen kinderen hadden’, mompelt ze terwijl ze haar mobiel pakt en de nodige voorbereiding treft.
Ze vindt de autosleutels in de zak van haar jas en rent de trappen af. Intussen belt ze het bureau. Ze heeft al 1 fout gemaakt, niet nog 1. Zij zal eerder aankomen maar niet zonder dat ze het bureau gewaarschuwd heeft. Natuurlijk mag ze niet alleen gaan, ze gaat toch ook dat weten ze.
Als ze bij de haven aankomt weet ze al dat ze te laat is. Ze herinnert zich weer dat Ronald haar ooit vertelde dat hij een vriendin had en zijn vrouw er niet van wist, en haar vriend ook niet. De puzzelstukjes zijn in de rit hierheen op zijn plaats gevallen. Maar waarom hij instemde met een moord is haar niet duidelijk. Als ze bij de haven aan komt ziet ze het al en stromen de tranen over haar wangen. Daar ligt de vrouw van Ronald in net zo’n plas bloed als de donkerharige man.
‘Goddank, dat ze geen kinderen hadden’, mompelt ze terwijl ze haar mobiel pakt en de nodige voorbereiding treft.
© KH
No comments:
Post a Comment