De straten waren nog nat van de nacht ervoor zag ze, nadat ze haastig de
deur achter zich op slot had gedaan en zich omdraaide. Ze keek om zich
heen. De lucht was vochtig. Het zou een mistige en klamme dag worden, zo
wist ze. Het was nog vroeg en stil op straat. Te vroeg nog voor de
krantenjongen, te vroeg voor haar eigenlijk ook. Maar het was beter zo.
Ze liep vlug zonder geluid de straat uit, op weg naar het station. Ze
trok haar capuchon over haar al vochtig wordende haren en rilde
onwillekeurig. Even schrok ze van een kat die rakelings langs haar benen
streek, de straat over rennend. Ze greep de handvatten van haar tas
steviger beet en zette de pas er stevig in. De eerste trein zou over een
kwartier rijden. Ze had het opgezocht voor ze het huis had verlaten.
Waarheen maakte haar niet uit, zolang ze er maar weg was, ver weg en zo
snel mogelijk.
Bij het station kocht ze een kaartje uit een
automaat. Ze had zijn creditcard meegenomen. Zou het te traceren zijn,
waar zij nu van zijn geld naartoe zou gaan? Ze hoopte het van niet. Ze
wist het niet en van het idee alleen al kreeg ze koude rillingen. Ze
keek op de stationsklok. Nog vijf minuten. De stationschef liep langs en
tikte op zijn pet bij wijze van groet. Ze knikte en dook verder weg in
haar ruime capuchon. Hij had altijd gezegd dat zij een grijze muis was,
niks voorstelde, er niet uitzag. Ze hoopte nu maar dat het waar was en
dat ze daardoor nu niet op zou vallen. Vanmorgen nog had ze getracht de
grote blauwe plek op haar wang te verbergen met een dun laagje poeder.
Ze wist niet zeker of het gelukt was. Ze wipte van de ene op de andere
voet. Waar bleef die trein nou?
In de verte zag ze lichten. Nog
even. En net voordat de trein met piepende remmen tot stilstand kwam en
ze een zucht van verlichting wilde slaken greep iemand haar bij de arm.
Ze slaakte een gil toen hij in haar oor gromde: 'En waar dacht jij heen
te gaan?'
Ze moest werkelijk heel hard gegild hebben. Ze schoot
overeind en stootte haar hoofd hard tegen de balk boven haar hoofd. Aan
het gestamp te horen kwam hij eraan. Ze had het gedroomd. Ze was in
slaap gevallen en had het allemaal gedroomd. De paniek sloeg haar om het
hart toen ze de sleutel in het slot hoorde knarsen. 'Wat doe jij
verdomme!', bulderde hij naar binnen. In één beweging stond hij naast
haar en pakte haar bij haar haren. Ze beet op de binnenkant van haar
wang om het niet weer uit te schreeuwen. 'Moet ik je mond weer
dichtplakken? Is dat wat je wilt? Nou?', hij tilde haar aan haar haren
op en smeet haar neer. Ze schudde haar hoofd, maar vergat even dat hij
dat niet kon zien in het donker. 'Nou?', vroeg hij nog een keer. 'Nee',
fluisterde ze zodat hij het bijna niet kon horen. 'Nee alsjeblieft
niet'. 'Hou je kop dan dicht', hij gaf haar nog een klap in haar gezicht
en ze hoorde geschuifel en weer het knarsen van de sleutel in het slot.
Hij was weer weg. Ze schoof naar de muur en wreef met haar voor zich
gebonden handen haar neus af. Niet huilen, niet doen, verman jezelf. Ze
vinden je heus wel.
Maar hoe vaak had ze dat al tegen zichzelf
gezegd? Hoelang zat ze hier al? In dit donkere hol. Ze wist het niet
meer. De hoop dat ze haar ooit nog zouden vinden had ze eigenlijk al
heel lang geleden opgegeven. Hij gaf haar water, dunne warme vieze drab
wat door moest gaan voor soep en af en toe een hompje brood en daar
moest ze het mee doen. Haar behoefte deed ze op de emmer in de hoek. Ze
kon niet staan, alleen zitten of liggen op de smerige matras met de
dunne deken.
Haar ouders zouden haar toch moeten missen, dacht
ze in het begin. Tot ze zich bedacht dat haar ouders boos waren dat ze
met het verkeerde vriendje was gaan samenwonen en het contact verbraken.
Zij was boos op zichzelf want dat verkeerde vriendje bleek verkeerde
vriendjes ook te hebben. En toen het verkeerde vriendje een keer die
vriendjes mee naar huis nam, zo stoned als wat, en ze hun lusten op haar
botvierden, kon zij bij niemand terecht. Ze vluchtte en een van die
vriendjes had haar hier opgesloten. Haar 'eigen' verkeerde vriendje had
ze nooit meer gezien. Ze wist niet meer hoelang ze hier al zat. Ze
voelde aan haar armen. Die waren dun geworden. Ze voelde zich ook slap
en moe. Ze sliep veel. Behalve als hij kwam. Ze rilde. Het was koud. Ze
schoof zachtjes naar het enige kleine dichtgetimmerde raam in de kleine
ruimte. Ze wurmde net zolang tot ze een klein kiertje open had. Ze
voelde de splinters in haar handen komen maar het kon haar niks meer
schelen. Ze wist dat ze hier dood zou gaan als ze niets zou doen. Ze
moest weten waar ze was. De eerste tijd had ze hier maar zitten huilen
en dat had ook niet geholpen. Ze wist dat hij haar niet zou laten gaan.
Door het kleine kiertje zag ze dat ze in het havengebied zat. Ze zag
water en schepen. Een afgelegen stuk terrein.
Ineens zag ze aan
de achterkant van de plaat voor het raam een roestige spijker. Hij zat
half los. Ze kreeg een idee. Als ze die er nu uit zou kunnen wurmen. Ze
wrikte en wrong net zolang tot ze de lange spijker eruit had. Toen
schoof ze de platen weer voorzichtig terug voor het raam. Ze schoof
zachtjes terug naar het matras. Hij zou zo wel komen met de soep.
Niet
veel later hoorde ze zijn voetstappen. Hij opende de deur en liet die
op een kier staan zoals altijd. 'Zo, ben je afgekoeld?', hij zette de
soep neer en streelde haar haren. Zijn handen gleden over haar lichaam
en ze hoorde hem kreunen. Even later hoorde ze hem zijn rits openen. Wat
walgde ze van hem! Met de roestige spijker stevig in haar handen
geklemd wachtte ze af. Hij boog zijn hoofd naar voren dicht bij haar. Ze
zag zijn ogen op haar gericht. En met alle kracht die ze nog in zich
had plantte ze de spijker recht in zijn oog. Hij gilde en schreeuwde en
viel achterover. Hij greep naar zijn oog. Zij greep de nog hete soep en
gooide die over hem heen. Hij krijste als een speenvarken. Zonder erover
na te denken kroop ze naar de deur. De stommerd had de sleutels er nog
in laten zitten! Ze pakte de deurknop en smeet de deur achter haar dicht
en draaide hem op slot. Even wankelde ze. Het was zolang geleden dat ze
weer rechtop gestaan had of gelopen had. Met de sleutelbos in haar
handen liep ze behoedzaam door het pand. Het was een vies oud pand met
maar 1 kamer waar meubels in stonden en een keuken. Ze probeerde de
keukendeur. Op slot. Ze hoorde hem nog schreeuwen en op de deur bonken.
Ze werd bang. Ze moest weg en wel nu! Zou er een telefoon in huis zijn?
Ze keek in de kamer maar ze zag er geen. Dan toch maar de keukendeur. Ze
probeerde een aantal sleutels en eindelijk lukte het. De keukendeur
vloog open en ze kwam op een binnenplaats. Daar was ook weer een deur
maar die was open gelukkig. Ze had geen jas aan en had alleen haar vieze
spijkerbroek en shirt aan. En geen schoenen meer, daar had hij wel voor
gezorgd. Op blote voeten probeerde ze te rennen. Zijn gebulder was nog
te horen. Ze herinnerde zich de droom van vannacht. Even vreesde ze dat
dit ook een droom was. Met de sleutelbos in haar handen geklemd en met
gebonden handen moest ze er wel uitzien als een of andere gek! Ze zag
niemand. Eindelijk zag ze een auto rijden, van de bewaking ook nog. Ze
zwaaide wild om haar heen. De wagen stopte en ze zag de twee mannen met
elkaar overleggen. Ze stapten uit en ze konden haar nog net opvangen. De
mannen zetten haar in de auto. Ze was uitgeput.
Ze werd wakker
van stemmen. Ze moest met haar ogen knipperen tegen het felle licht.
Alles was wit om haar heen. Ze lag in bed met een gordijn eromheen. Ze
was zo moe. Haar ogen vielen steeds weer dicht. De stemmen kwamen
dichterbij zo leek het. Ze probeerde zich te concentreren. Maar ze kon
haar ogen niet openhouden. Weer die stemmen. Wat zeiden ze nou? Het leek
of ze de stemmen van ver weg hoorde. Maar ineens hoorde ze hem! Nee,
dat kon niet. Zo moe, zo moe! 'Dokter wat fijn dat u mij gebeld heeft
dat ze gevonden is. Ik wist me geen raad. Hoe gaat het nu met haar?'
'Tja, wat zal ik zeggen? Ze is verward, ze zegt dat ze opgesloten heeft
gezeten, verkracht is, maar daar is geen enkel bewijs van, de
onderzoeken wijzen niets uit.' 'Dat vreesde ik al', zei hij. 'Ze is aan
mijn zorg toevertrouwd en ik heb jammerlijk gefaald.' 'Ik ben ook bang,
collega, dat u niets anders had kunnen doen, dan u gedaan heeft. Ze zal
nu naar een gesloten afdeling moeten. Als ze u al te lijf gaat, dan
vrees ik dat ze niet meer te redden is.' 'En haar ouders, dokter', zijn
stem was rustiger, dacht ze. 'Tja, haar ouders, dat is een verhaal apart
zeg. Nooit eerder meegemaakt. Die hebben we gevonden. De moeder lag in
een bad, verdronken. En de vader lag in de kelder met een roestige
spijker in zijn oog en hij had kennelijk ook hete soep over zich heen
gehad. Ernstig. Maar ze waren al een hele tijd geleden overleden. Zeker
wel een aantal maanden geleden!'
'Dus ik had niet veel meer voor
haar kunnen doen, dan wat ik deed, denkt u? Die een op een begeleiding
heeft zij in haar hoofd anders geïnterpreteerd?', zijn stem klonk zacht
terwijl hij door een kiertje van de gordijnen naar haar keek. Hij had
een lapje voor zijn rechteroog en een verband om zijn hand. 'Ik vrees
van wel, collega. En het heeft u ook uw oog gekost'.
© KH
No comments:
Post a Comment